Humor is overwonnen droefheid

Website in ontwikkeling !

eithward@gmail.com

06 1248 7475

Malle managementmethoden en -modellen

FLEXICON (lijst met flexplekwoorden)


{ Flexplekwoord } [ afkomstig uit welke taal = vertaling ] { verklaring } { evt. toepassing } ~ { afgeleid woord} { verklaring } { evt. toepassing }


A

flex – gaaf, cool, modern, hip.

flexamen [L ex-igere = beoordelen] onderzoek naar kennis en bekwaamheden van een docent met het doel te bepalen of een docent over de vereiste (eerder verworven) competenties beschikt om flex te kunnen plekken.


C

flex cathedra [L = van het leergestoelte] formele uitspraak van het management over de flexplekregeling.

flexcellent [L excellentis = uitblinkend] prima prestatie, verricht op een flexplek - “Dit is een flexcellente syllabus”.  

flexceptie [L exceptio =  uitzondering (juridische term)] geval waarin er een uitzondering wordt gemaakt op de regel dat docenten flex moeten plekken (zie ook: flextraordinarius).

flexces [L ex-cedere = de grenzen te buiten gaan] chronisch tekort aan flexplekken.

flexcentriek – buiten de flexplek gelegen ~ flexcentriekeling – zonderlinge docent, buitenbeentje die nooit op een flexplek werkt.  

flexclave – organisatieonderdeel dat niet flex hoeft te plekken.

flexcomplex – I (psych.) - psychische storing als gevolg van de abrupte overgang van een eigen kantoor naar een flexplek met als symptomen: concentratieproblemen, irritatie over muziekjes producerende mobieltjes waarvan de eigenaar zich elders bevindt, stapels niet uitgepakte verhuisdozen (ontkenning), vluchten in thuiswerk - met als gevolg gevoelens van eenzaamheid - en in het ergste geval: depressies, huilbuien en woedeaanvallen. II (techn.) – gebouwencomplex met flexplekken.

flexcursie – rondleiding voor bezoekers door de flexplekruimtes ~ flexcursiewaardig - flexplekruimte zonder rommel en rotzooi, voorzien van docenten dan wel acteurs die zich in het bijzijn van de bezoekers positief uitlaten over de  betreffende flexplek.

flexcuus - verontschuldiging / uitvlucht om niet flex te hoeven plekken – “Dat docenten die roken niet graag flexplekken vind ik maar een flauw flexcuus”.


E

flexecuteren – iemand veroordelen tot een flexplek – “Heb je al gehoord dat Karel binnenkort ook geflexecuteerd wordt?” ~ flexecutief personeel – medewerkers met een HBO- of universitaire opleiding die onderwijs geven en ontwikkelen / ook wel: voetvolk, uitvoerend personeel dat geen recht heeft op een vast kantoor.  

flexegese - uiteenzetting over de voordelen van flexplekken door middel van quasi-bijbelse teksten / niet valide argumenten. flexerceren – ijsberen / irritant heen en weer lopen door de flexplek – “Theo, hou nou toch eens op met dat flexerceren!”.


H

flexhaustie [L haustum = uitputting] overspannenheid als gevolg van irritatie over geluidsoverlast /  te weinig kastruimte / geen flexplek kunnen vinden / ontvreemde mappen / etc.  

flexhibitionist [L ex-hibere = vertonen] flexplekdocent die zijn collega’s via telefoongesprekken voortdurend laat meegenieten van zijn privézaken en -problemen.    


I

flexistentialisme - wijsgerige stroming die het wezen van docenten wil begrijpen vanuit het functioneren in, de ervaring met en de menselijke ontmoeting van elkaar in de flexplekruimte, wijl volgens haar het wezen van de docent daardoor bepaald wordt. ~ flexistentieel - voortkomend uit / samenhangend met flexistentiële problemen – “Ik heb een flexistentieel gebrek aan ruimte”

flexisteren – in een flexplekruimte leven en werken.


J

flex jure [L (juridische term)] volgens de WKF (Wet op de Kantoortuinen en Flexplekken).


O

flexodus [G  ex-hodos = uitweg] uittocht van docenten die hun werkprestatie en –motivatie zien dalen als gevolg van de flexplekregeling naar een andere baan / thuis gaan werken.

flexochist – docent die ziekelijk geniet van alle ongemakken van het flexplekken

flexofiel – docent die graag flexplekt.

flexofobie - ziekelijke angst voor het werken op een flexplek ~ flexofoob - thuiswerker.

flexofoon - zelf meegebracht mobieltje om toch bereikbaar te zijn.

flexograaf – het superflexibele TijdWerkRegistratiesysteem voor flexplekkers.

flexologie – psychologie van de flexplek ~ flexoloog – psycholoog die afgestudeerd is als specialist op het gebied van de flexologie.    

flexosfeer – werksfeer in de flexplekruimte – “De flexosfeer was weer prima vandaag”.


L

flex libris – eigendomsaantekening van een docent in persoonlijke mappen die door iedereen gebruikt mogen worden teneinde te voorkomen dat deze spoorloos verdwijnen.


M

flexman – idem: flexwoman – docent(e) in voorgeschreven flexplekuniform (cape, nauwsluitend pak met knellend kort broekje, flexpleklaarzen, flexriem, flexpleklogo en rijksgekeurd flexplekmasker) die beschikt over de competentie om zich vliegend door het gebouw te kunnen verplaatsen.

flexmissie [L ex-missum (juidische term)] gerechtelijke uitzetting van een docent uit de flexplekruimte wegens wangedrag.


O

flexotisch [G exootikos = buitenlands] luxe ingerichte flexplekruimte met open haard, koffiebar, voldoende opbergruimte, goede temperatuurregeling, goede telefoonvoorzieningen, etc.

flexoterisch – vage, populistische, niet onderbouwde, onwetenschappelijke uitspraken over flexplekken – “Die notitie bevat een stevig aantal flexoterische uitspraken”.   


P

flexpanderen [L ex-pandere = uitspreiden] meer flexruimte in beslag nemen dan toegestaan is / persoonlijke eigendommen zodanig op en rond een flexplek positioneren dat de flexplek in feite een ouderwets cellenkantoor wordt ~ flexpansief – “Ik dat Arco wel wat flexpansieve neigingen heeft”.   

flexpeditie – zoektocht van een student / studenten naar een docent door het gebouw. “Ik ben al een half uur op flexpeditie naar Floris. Heb jij hem ergens gezien?”.

flexpert – deskundige op het gebied van flexplekken ~ flexpertise – kennis over de voor- en nadelen van flexplekken, de inrichtingsmogelijkheden van flexplekken, de condities die daarvoor nodig zijn en het invoeringsproces.   

flexpiek – zie flexplosie

flexplek – werkruimte voor docenten (i.t.t. Lexplek - ouderwets cellenkantoor, privilege van medewerkers die geen bijdrage leveren aan het primaire proces ~ Lexplekkers – ondersteuners, beleidsmedewerkers en managers).

flexplosie - plotselinge, onverwacht grote vraag naar flexplekken.

flexporno - privéfoto’s en andere persoonlijke eigendommen die aangetroffen worden op flexplekken.

flexpositie [F exposition] showroom van een aantal fraai ingerichte flexplekken met als belangrijkste doel om indruk te maken op buitenstaanders.    

flexponent – degene die een flexplek recht tegenover de jouwe heeft.

flexpraat – ook wel ~ flextalk – conversaties betrekking hebbende op het werken op flexplekken – “Ga je mee een sigaretje roken?”, “Heeft iemand een nietmachine die het doet?”.

flexpressie – uitspraak die men veelvuldig op flexplekken hoort: “Vind jij het hier ook zo warm? Nee ik vind het hier juist te koud”, “Kan het raam niet verder open?”, “Kan het misschien ietsje rustiger?”, “Wie heeft mijn gatenprikker gejat”, “Weet iemand waar Karel is?”, “Dat was mijn flexplek!”, “Van wie is dit mobieltje?”, “Hoe zet je dat ding uit?”, etc.


S

flexseks – specifiek soort seksuele handelingen van twee of meer personen op een flexplek waarbij op een inventieve wijze gebruik wordt gemaakt van de flexibel instelbare hoogte van de bureaus.


T

flextase [G ek-stasis = zielsvervoering] – (overdreven) enthousiasme over de flexplek ~ flextatisch – “Jan is helemaal flextatisch over de extra kastruimte die er voor hem geregeld is in de kelder van het gebouw”.  

flexstaurant – afhaalrestaurant voor flexplekkers met een flexibele wachttijd variërend tussen de 30 en 60 minuten met een beperkt menu waarbij een keuze gemaakt kan worden uit: flexsalade (rauwe sla), flexburger (broodje hamburger met een onvoorspelbare hoeveelheid vlees), broodje flex (kadetje zonder boter), patatje flex (slappe patat + zout), patatje lex (= patatje oorlog), of een flexfrikadel (frikadel met zodanig elastische eigenschappen dat de lengte variabel instelbaar is).  

flextermineren [L exterminare = uitdrijven, uitroeien] docenten die bezwaren hebben tegen het werken op een flexplek ontslaan / een andere baan bezorgen.  

flexternaat [F externat] – onderwijsinstelling die met flexplekken werkt.

flextra ecclesiam nulla salus [L = buiten de flexplek geen heil] - als je het lef hebt om je negatief uit te laten over de flexplekken, kun je er op rekenen dat je grote problemen krijgt met het management).

flextraterritoriaal - buiten de flexplekken gelegen ruimtes – “Alles zit vandaag weer vol. Zullen we dan maar flextraterritoriaal vergaderen?” ~ flextragalactisch – buiten het gebouw / op een andere locatie.

flextraordinair [F extraordinaire = buitengewoon] – zonder flexplek ~ flextraordinarius medewerker die niet hoeft te flexplekken.

flextremisme -  ziekelijke neiging om flexplekken in te willen voeren zonder geldige argumenten / de noodzaak daarvan goed te willen onderzoeken ~ flextremist – manager die flexplekken invoert, omdat hij zich wil profileren als een moderne manager die met zijn tijd meegaat / manager die ten koste van alles flexplekken in wil voeren.  

flextraneüs [L extraneus = vreemdeling] – bezoeker van de flexplekruimte – “Theo, er staat weer een flextraneüs voor je voor de deur”.


U

flexueel - op flexplekken betrekking hebbende ~ flexuele intimidatie – overlast van collega’s die te hard praten, of te luidruchtig telefoneren op hun flexplek.

flex usu [L] – ongebruikte flexplek.


W

flexwacht – coördinator, of manager die controleert of de flexplekken flexcursiewaardig zijn.

Aanvullingen? Graag doorgeven aan
Eithward@gmail.com